Een redelijk snelgroeiende boom met een rechte hoofdstam en een mooie horizontale takstand. De onderste takken kunnen na verloop van tijd iets doorzakken hetgeen zeer kenmerkend is voor deze soort. Oude stammen krijgen ondiepe groeven. Eveneens kenmerkend zijn de vele korte twijgen die verdeeld over stam en zware gesteltakken staan. Het blad is ietwat variabel van vorm, eirond tot ovaal, 7 – 15 cm lang en soms even breed. Het is grof gelobd met 2 tot 4 paar scherp getande lobben. Het gladde blad is heldergroen en verkleurt donkerrood in de herfst. In verdorde toestand soms lang aan de boom blijvend. De kleine eikels zijn alleen aan de basis, tot maximaal een derde omsloten door het napje. Het napje is dicht bezet met kleine aanliggende schubben.
Quercus cerris
Vormt een breed kegelvormige, later ronde kroon met meestal een doorgaande hoofdtak voorzien van zware kroontakken. De stam is ruw gegroefd met lange schorsplaten. Jonge twijgen zijn grauwviltig, aan de top kantig. De knoppen zijn donzig behaard en voorzien van mosachtige steunblaadjes. Het donkergroene leerachtige blad is variabel van vorm, gewoonlijk langwerpig tot ovaal. Het is aan de bovenzijde ruw, aan de onderzijde kaal en heeft 4 tot 9 paar ondiepe tot zeer diepe lobben. De herfstverkleuring is geelbruin. Tot ver in de winter blijft het aan de boom. De eikels worden voor de helft omsloten door het napje dat dicht bezet is met lange smalle schubben die aan de toppen teruggebogen en dicht grijs behaard zijn. Het is een belangrijke houtproducent die gevoelig is voor vorstscheuren maar ongevoelig voor meeldauw.